Logo Utrecht University

Dramaturgy Database

Dossier Nederlandje: Inventaris

Inleiding op het dramaturgisch dossier van *Nederlandje* (2003) dat regieassistente Liesbeth Groot Nibbelink ter beschikking stelde (met toestemming van regisseur Olivier Provily en dramaturge Annelore Kodde). De materialen in het dossier worden in deze inleiding geordend naar een aantal fases in het werkproces van *Nederlandje* (voorbereiding, repetitie, voorstelling) en de werkzaamheden van een regieassistent. Per categorie wordt vermeld welke materialen in de database te vinden zijn.

Download

Inleiding

In het najaar van 2003 maakte Olivier Provily bij Het Nationale Toneel de voorstelling ‘Nederlandje’. De ideeën daarover ontstonden al eerder, in een tijd waarin Nederland in rep en roer was – de moord op Pim Fortuyn (2002) ligt dan nog vers in het geheugen, bij de verkiezingen heeft de LPF het spectaculaire aantal van 26 zetels in de Tweede Kamer gehaald. Dat wijst op een grote groep Nederlanders die Fortuyns leuzen deelt: weg met de bureaucratische politiek, weg met de buitenlanders. Wie zijn deze mensen, waar komen ze ineens vandaan, waarom waren deze mensen niet eerder zichtbaar, vraagt men zich af. Kranten en tijdschriften breken zich het hoofd over de ‘identiteit van Nederland’, de Nederlandse tolerantie staat op de helling, de linkse politiek en de linksdenkenden zijn opeens in het verdomhoekje beland. Alles mag opeens gezegd worden en het is veel, wat er wordt gezegd. Nederland is de weg kwijt. Nederland is kortom, in de war.

Over die verwarring wilde Olivier Provily een voorstelling maken. Over waaróm we in de war zijn, over agressie en ontevredenheid, over – in woorden van Olivier – “een verveeld en verwend landje” en Nederlanders die “in korte broek, gymschoenen en gebruinde huid op de top van de wereld zitten.” Een Nederland dat zich opsluit in een doodlopende straat, de rug afgewend van de toekomst en Europa, roepend: eigen volk eerst.

Liesbeth Groot Nibbelink was regieassistente bij ‘Nederlandje’. Zij maakte een verslag van de repetities, in het bijzonder van de improvisaties via welke de voorstelling tot stand is gekomen. Dit verslag had destijds de functie van geheugensteuntje voor de regisseur. Deze aantekeningen stelt zij nu beschikbaar voor de database Theaterdramaturgie.Bank, samen met andere teksten en materialen die gedurende het werkproces voorbijkwamen. Olivier Provily en Annelore Kodde, dramaturge bij deze voorstelling, hebben hiervoor hun toestemming gegeven. De aantekeningen en aanvullende materialen geven een goed beeld van het maakproces van de voorstelling, en kunnen daarnaast gezien worden als een voorbeeld van het werk van een regieassistent.

Afgaande op het materiaal in dit dossier kunnen we de volgende indeling maken (die grotendeels de fasen in een maakproces volgt):

  • voorbereidingsfase
  • repetitiefase
  • voorstellingsfase
  • werkzaamheden regieassistent

In het hiernavolgende worden deze aspecten nader omschreven. Het dossier bevat naast de aantekeningen ook een groot aantal kopieën van artikelen, kranten en boeken. Deze laatste categorie materialen kan – op een enkele uitzondering na – niet in deze database worden opgenomen, ofwel vanwege de omvang ofwel vanwege auteursrechtelijke bescherming. Van deze materialen worden in deze inventaris zoveel mogelijk gegevens vermeld, zodat ze in bibliotheken en/of archieven elders terug te vinden zijn.

Voorbereidingsfase

Annelore Kodde en Olivier Provily beginnen ruim een jaar voordat de repetities in september 2003 zullen aanvangen, te praten over de voorstelling. De titel ‘Nederlandje’ staat dan al vast, het onderwerp min of meer ook, maar de vorm is nog open. In deze fase is nog niet besloten dat de voorstelling geheel via improvisatie tot stand zal komen. Er wordt gezocht naar mogelijke (theater)teksten die een kader voor de voorstelling zouden kunnen vormen of (deels) in de voorstelling kunnen worden gebruikt. Zo komt ‘Koningsmoord’ van Pier Paulo Pasolini voorbij en twee wat onbekendere stukken: ‘Zeit im Dunkeln’ (Duitse vertaling van ‘Mörkertid’) van Henning Mankell en ‘Tijdbom – een reidans van geweld’ van Dejan Dukovski; stukken die direct of indirect het gewelddadige in de mens onderzoeken. Een ander – tegengesteld – lijntje loopt naar de Griekse oudheid, de periode die wij als de bakermat van onze beschaving zien. De leus ‘Ken Uzelve’, veelvuldig gebruikt door Socrates, komt voorbij als mogelijk motto van de voorstelling, de mythe van de ontvoerde Europa wordt gelezen. Ter oriëntatie worden daarnaast verschillende essays en boeken over ‘de Nederlandse identiteit’ gelezen – boeken die later in de repetitieruimte op een leestafel ter inzage zullen liggen – en ‘De Angstmachine’ van René Boomkens, een inspirerende studie over de mechanismen van angst en geweld. Naast het zoeken naar geschikt materiaal wordt er nagedacht over waar de voorstelling in de kern over moet gaan. Olivier zet daartoe zijn gedachten op papier, in de vorm van een associatieve reeks zinnen, woorden, teksten, waarnemingen. Naast aantekeningen over de mogelijke inhoud van de voorstelling bevat deze associatie-reeks ook gedachten over het soort theater dat Olivier wil maken. Die gedachten begeven zich in de richting van ‘de esthetiek van de grote zaal’: de spanning van de gesloten rode gordijnen, het theater als kijkkast, theatraliteit in plaats van transparantie, de theatergebeurtenis als het ervaren van een ritueel, de theatervoorstelling als een (grimmig) sprookje. Een motto dat voor de theatermaker Provily in deze periode belangrijk is is ‘het politieke is het poëtische is het persoonlijke’: drie elementen, drie drijfveren van waaruit Olivier Provily theater wil maken.

Begin juni 2003 is er een eerste bijeenkomst met de acteurs. Tijdens deze bijeenkomst legt Olivier hen de associaties voor die hij eerder schreef. Vanaf halverwege juni is Liesbeth Groot Nibbelink als regieassistent bij het proces betrokken. Ondertussen overlegt Olivier met ontwerper Edwin Kolpa over het decor. De gedachten daarover concentreren zich in deze fase op een groot huis, al dan niet transparant, een huis waarbij het thema binnen/buiten een rol kan spelen. Op de achtergrond is een verhoogde dijk; er wordt gekeken hoe daarnaast (auto)verkeer op speelgoedformaat in dit beeld geïntegreerd kan worden. Het spelen met formaten en verhoudingen wordt gevoed door een aantal scènefoto’s van voorstellingen van Robert Wilson. Deze foto’s geven wat betreft Olivier de sfeer/richting aan van het toneelbeeld dat hij zich voorstelt.

De voorbereidingsfase resulteert uiteindelijk in een leesmap met artikelen en essays, die aan alle medewerkers ter voorbereiding wordt toegestuurd. Teksten die in de repetitie/voorstelling gebruikt zouden kunnen worden zijn vooralsnog niet gevonden; de voorstelling zal dus voornamelijk via improvisatie ontstaan.

Met betrekking tot de voorbereidingsfase zijn de volgende materialen in de database opgenomen:

  • Mailtje van Olivier aan Annelore, mei 2003
  • Olivier Provily, Gedachten en ideeën over ‘Nederlandje’, mei 2003
  • Annelore Kodde, Research bij het begrip ‘ritueel’
  • Annelore Kodde, Research naar achtergronden bij de spreuk ‘Ken Uzelve’
  • Beschrijving van de mythe van Europa
  • Annelore Kodde, Begeleidend briefje bij twee theaterteksten
  • Foto’s van een enscenering van Robert Wilson
  • Annelore Kodde, Begeleidend briefje bij leesmap, 1 september 2003
  • Inhoudsbeschrijving leesmap ‘Nederlandje’
  • Liesbeth Groot Nibbelink, Verslag overleg, 3 september 2003

Niet opgenomen in de database:

  • Olivier Provily, Gedachten en ideeën over ‘Nederlandje’, 1 juli 2003 (bijlage zoekgeraakt)
  • René Boomkens, De Angstmachine. Amsterdam: De Balie (1996).
  • Dejan Dukovski, Een reidans van geweld. z.p, z.j. (Het Nationale Toneel ensceneerde deze tekst in 1997).
  • Bas Heijne, De wijde wereld. Essaybundel. Amsterdam: Prometheus (2000).
  • Bas Heijne, Het verloren land. Opmerkingen over Nederland. Essaybundel Amsterdam: Prometheus (2003).
  • Henning Mankell, Zeit im Dunkeln. Oorspronkelijke Zweedse titel: Mörterkid.

z.p. z.j. (Duitse première: Frankfurt, 4 mei 2003).

  • Herman Pleij, Hollands Welbehagen. Amsterdam: Prometheus (1998).

Repetitiefase

Op 8 september 2003 beginnen de repetities. De artikelen in de leesmap, de dagelijkse actualiteit, woorden en beelden uit de media geven de eerste dagen voldoende aanleiding voor gesprek en discussie over Nederland. Olivier heeft de weken ervoor een workshop gevolgd bij Jean-Michel Bruyère (die in het Holland Festival 2003 Enfants de nuit, een voorstelling met/over Senegalese straatkinderen presenteerde) en ook dat heeft inspiratie opgeleverd. Er wordt een documentaire bekeken over het opsporen, bewaken en uitzetten van illegale vluchtelingen. De documentaire toont hoe deze veelal uitgeprocedeerde asielzoekers door overheidsambtenaren worden behandeld alsof het criminelen betreft. De schrijver Rashid Novaire komt op bezoek en licht zijn visie op Nederland toe. Acteurs dragen artikelen aan. Verder wordt er in de eerste week een begin gemaakt met improvisaties, waarvan Liesbeth Groot Nibbelink een verslag schrijft. Deze aantekeningen geven een goed beeld van het verloop van de improvisaties, het terughalen en bijsturen van scènes, het zoeken naar de essentie van een scène, het samenvoegen van personages en het van daaruit geleidelijk destilleren van scènes voor het script. De werkwijze die Olivier Provily hierbij hanteert vertoont sterke overeenkomsten met de manier waarop hij werkte aan de voorstelling ‘Oorlogje’ (2001). Deze werkwijze is door Alexander Schreuder, destijds als dramaturg bij ‘Oorlogje’ betrokken, op inzichtelijke wijze beschreven.

De aantekeningen zijn opgeschreven als gedachtesteuntje voor de regisseur, enigszins associatief geordend; ze geven slechts een globaal beeld van de repetitie. De belangrijkste improvisatieopdrachten en resultaten zijn opgeschreven, als ook markante zinnetjes uit die improvisaties en opmerkingen van Olivier in reactie op de improvisaties. Wegens gebrek aan vaststaande of vooraf bepaalde personages (de improvisatie eigen) zijn noodgedwongen de namen van de acteurs gebruikt. Het is belangrijk om in gedachten te houden dat de acteurs natuurlijk wel personages spelen.

In de improvisaties zijn een aantal thema’s herkenbaar die in de eerste associaties van Olivier al aanwezig waren: (moeizame omgang met) intimiteit; (verbale) agressie, wantrouwen, egocentrisme, de dood. Rond deze thema’s en de opdracht voor de acteurs om een Nederlands en een buitenlands personage te ontwikkelen, bouwt Olivier Provily zijn voorstelling op. In de eerste weken is een citaat afkomstig uit het nawoord bij het boek Dans om de anatomie van Antonin Artaud (Amsterdam, 1989) het leidmotief van de repetities; ook in de uiteindelijke voorstelling is deze gedachte nog duidelijk zichtbaar.

Naarmate de weken vorderen veranderen de ideeën met betrekking tot de vormgeving. Het ‘huis’ verdwijnt, en daarvoor in de plaats komt een bos dat gezien kan worden als een plaats waar de duistere kant van de mens tot uiting komt. Boven in de bomen zijn verlichte huisjes zichtbaar, verwijzend naar de Nederlandse samenleving. Achter de bomen is een verhoging te zien waarover de acteurs kunnen lopen: de weg van de Nederlandse samenleving naar het bos. Het geheel wordt afgesloten door een rood gordijn, dat in de voorstelling gesloten blijft tot na de proloog en dat tussen de afzonderlijke delen even sluit. Naast het decor is de videoprojectie een visueel element. In repetities wordt er geëxperimenteerd met verschillende projectieoppervlakken waarop fragmenten van wolkenluchten en vredige landschappen te zien zijn. Uiteindelijk worden deze videobeelden vertoond op twee televisieschermen voor het rode gordijn, op momenten dat dit gordijn gesloten is. De kostuums worden samengesteld door Olivier Provily en Iris Elströdt, grotendeels uit de voorraden van het kostuumatelier van Het Nationale Toneel. In een deel van de voorstelling dragen de acteurs witte kleding (in aantekeningen en script vaak kortweg aangeduid als ‘witte Nederlanders’), in een ander deel zwarte kleding (aangeduid als ‘zwarte Nederlanders’).

De laatste aantekeningen dateren van 27 oktober, ruim een week voor de eerste try-out. In die laatste week én de try-outs wordt er nog heel veel veranderd aan de voorstelling: teksten veranderen of worden gereduceerd, nieuwe ideeën worden uitgeprobeerd en soms toegevoegd, volgordes veranderen. Deze laatste aantekeningen geven dan ook niet het beeld van de definitieve voorstelling. Vanaf 24 oktober verschijnt de eerste aanzet tot een script, gevolgd door diverse andere scriptversies. De indeling en volgorde van scènes in het laatste script (3 november) is min of meer gelijk aan de indeling in de voorstelling, de inrichting van de afzonderlijke scènes verschilt soms enorm.

Met betrekking tot de repetitiefase zijn de volgende materialen in de database opgenomen:

  • Nieuwsbrief Het Nationale Toneel, aankondiging eerste lezing
  • Liesbeth Groot Nibbelink, Aantekeningen werkproces week 1 t/m week 8
  • Alexander Schreuder, Werkwijze Oorlogje
  • Minne Buwalda, Over Artaud (fragment nawoord bij Dans om de Anatomie)
  • Annelore Kodde, research bij het begrip ‘kurogo’ (zie voor toelichting de aantekeningen van woensdag 8 oktober 2003.
  • Liesbeth Groot Nibbelink, script 22-24 oktober (versie 0)
  • Olivier Provily, Inventarisatie scènes Nederlandje
  • Olivier Provily, Script versie 1
  • Olivier Provily, Script versie 2
  • Liesbeth Groot Nibbelink, Script versie 3A, 1 november 2003
  • Liesbeth Groot Nibbelink, Script versie 3B, 1 november 2003 (met aantekeningen)
  • Olivier Provily, Script versie 4, 3 november 2003
  • Schema premièreperiode

Niet opgenomen in de database:

  • Janny Groen, Jan ‘t Hart, ‘Trots niet trots te zijn’, De Volkskrant, 10 mei 2003
  • Herman Franke, ‘Nederlanders! Stop uw xenofobe klaaglust!’, NRC, 18 januari 2003
  • Ben Knapen, ‘Gedogen is helaas van gisteren. Opgelegde democratie en Europees gewicht moeten Nederland bij elkaar houden’, NRC, 13 september 2003
  • Slauerhoff, ‘In Nederland’ (gedicht)

Voorstellingsfase

Op 5 november is de eerste try-out in de Guido de Moorzaal (in het pand van Het Nationale Toneel in Den Haag), de première is 8 november. In deze laatste fase worden, mede als gevolg van de presentatie van de voorstelling aan het publiek, nog veel veranderingen doorgevoerd. In de aanloop naar de première wordt Olivier Provily regelmatig geïnterviewd over de voorstelling en zijn visie op Nederland. Ook na de première staan Provily en ‘Nederlandje’ volop in de belangstelling. De reacties in de pers zijn zeer verdeeld. Over het algemeen is men positief over de trage, visuele theatertaal van Provily, maar oordeelt men negatief over de ‘taalarmoede’ en de in de voorstelling aanwezige cliché’s die volgens sommige critici nauwelijks ontstegen worden. Men is gecharmeerd van Provily’s beeldtaal maar heeft tegelijkertijd moeite die beelden te ‘lezen’. De voorstelling maakt een tournee langs een aantal grote steden in Nederland; de reeks wordt afgesloten met een laatste voorstelling in Den Haag, op 20 december 2003.

Met betrekking tot de voorstellingsfase zijn de volgende materialen in de database opgenomen:

  • flyer ‘Nederlandje’
  • programmaboekje ‘Nederlandje’
  • tourlijst week 47 en week 50

Niet opgenomen in de database:

  • Loes Gompes, ‘Olivier Provily: ‘Nederland is in de war”, Uitkrant, november 2003
  • Karin Veraart, ”Nederlandje’ komt nauwelijks los van clichés’, De Volkskrant, 10 november 2003
  • Anneriek de Jong, ‘Olivier Provily vecht tegen vooroordelen’, NRC Handelsblad, 10 november 2003
  • Bert Jansma, ‘Een wel heel erg mager ‘Nederlandje”, Haagse Courant, 10 november 2003
  • Arend Evenhuis, ‘Samen ‘Nederlandje’ ten grave dragen’, Trouw, 12 november 2003
  • Annet de Jong, ‘Harteloos, verweesd en petit’, De Telegraaf, 14 november 2003
  • Jowi Schmitz, ‘Ode aan een gestorven landje. Gesprek met regisseur Olivier Provily’, NRC Handelsblad, 20 november 2003
  • Cecile Brommer, ‘Het failliet van Nederland’, Het Financieele Dagblad, 29 november 2003
  • Hein Janssen, ”Actueel’ theater duikt steeds vaker op. Een Pim met een hanenkam’, De Volkskrant, 4 december 2003
  • Diverse auteurs, ‘Nederlandje’ op Moose (moose.nl)

Werkzaamheden regieassistent

Het werk van een regieassistent verschilt vaak per productie, per regisseur en per persoon. Bij ‘Nederlandje’ hadden de werkzaamheden zowel een inhoudelijke als een organisatorische component. De inhoudelijke werkzaamheden bestonden uit het deelnemen aan overleg tussen de regisseur en de dramaturg, gesprekken met de regisseur over de ontwikkeling van de voorstelling, de dramaturg informeren over het werkproces en het verslaan van de repetities. De organisatorische werkzaamheden stonden in het teken van het informeren van alle betrokkenen bij het proces: de afdelingen productie, publiciteit en techniek moeten weten wat er op de vloer gebeurt, welke veranderingen er zijn en wat dat voor mogelijke gevolgen heeft. Andersom zijn er vragen en wensen van hun kant die de regieassistent overbrengt aan de regisseur. Planningen, productieoverleg, repetitieschema’s: veel informatiestromen komen samen bij de regieassistent en worden door de regieassistent geordend en/of geïnitieerd. Een weerslag van deze activiteiten is te zien in de notities die Liesbeth Groot Nibbelink bij dit proces maakte, waarvan een aantal pagina’s is opgenomen in de database.

Met betrekking tot de werkzaamheden van een regieassistent zijn de volgende materialen in de database opgenomen:

  • Liesbeth Groot Nibbelink, Aantekeningen werkproces week 1 t/m week 8
  • Liesbeth Groot Nibbelink, Notities van een regieassistent
  • Liesbeth Groot Nibbelink, Repetitierooster, 8 oktober 2003
  • Liesbeth Groot Nibbelink, Overzicht rekwisieten, 2 november 2003
  • Liesbeth Groot Nibbelink, Draaiboek rekwisieten, 3 november 2003