Logo Utrecht University

Dramaturgy Database

State of the Union: Het theater bestaat niet meer en dé werkelijkheid heeft nooit bestaan.

Op 26 augustus 1994 spreekt Janine Brogt haar ‘State of the Union’ uit bij de opening van het Theaterfestival; in Etcetera wordt deze toespraak integraal afgedrukt. Brogt begint haar toespraak met enkele korte bespiegelingen op onder andere het destijds conservatieve politieke klimaat ten aanzien van cultuursubsidies. Daarna refereert ze aan de opkomende ‘global culture,’ een wereldwijde consumptiemaatschappij waarin ongemakkelijke gevoelens en emoties – vanuit marketingoverwegingen – zo veel mogelijk uit de weg gegaan worden. Brogt stelt dat theatermakers juist de mogelijkheid hebben om het ongemakkelijke en pijnlijke op te zoeken en de buiten-theatrale werkelijkheid op het toneel radicaal voelbaar te maken. Het artikel uit Etcetera begint hieronder.

Brogt, Janine. “State of the Union. Hèt theater bestaat niet meer en dè werkelijkheid heeft nooit bestaan.” Etcetera 12, nr. 46 (oktober 1994): 10-11.

Download

State of the Union, dat klinkt indrukwekkend. De jaarlijkse rede van de President van de Verenigde Staten over de toestand van zijn land, fungeert als een parmantige vlag voor de vraag: “Wat vind je van het theater op dit ogenblik – gaat het een beetje, daar in Nederland?” En ik, Hollander die ik ben, zeg natuurlijk niet dat het goed gaat. Ik zeg: Wat vriendelijk dat u ernaar informeert; het is mij opgevallen dat voor de opening van het Nederlandse deel van het Festival uitsluitend een Nederlander is uitgenodigd, maar in Vlaanderen neemt men het bilaterale karakter van het Festival kennelijk serieuzer – maar hoe het gaat, ach, oordeelt u zelf, ik geef u wat feiten van deze afgelopen week.

Sedert maandag heeft Nederland een nieuwe regering en sedert maandag heeft Nederland geen minister meer voor Cultuur. Cultuur is toevertrouwd aan een staatssecretaris, die als eerste taak heeft flink te bezuinigen op het hoger onderwijs, om daarna een ‘generieke subsidiekorting’ en ‘efficiëntiemaatregelen’ door te voeren in de kunstensector, die becijferd worden op een totaal van 45 miljoen gulden; en ik heb dit speciaal voor u omgerekend, dat is ongeveer 900 miljoen Belgische franken. Deze staatssecretaris, overigens dezelfde die het Nederlandse deel van het Festival zal openen, is optimistisch over zijn mogelijkheden op het hoger onderwijs te bezuinigen: uit gesprekken met studenten op terrasjes heeft hij afgeleid dat de studieduur wel met een jaar bekort kan worden. Ik hoop van harte dat hij vóór het uitspreken van zijn State of the Union niet toevallig met een paar theatermakers op een terras belandt.

Kunst is dus verbannen uit het politieke discours aan de regeringstafel en we moeten waarschijnlijk concluderen dat het daar de afgelopen jaren nauwelijks een gespreksonderwerp geweest is. Tijdsgewricht en beleid, met hun nadruk op privatisering, commercialisering en selfsufficiency, zien kunst als een decoratief element in de samenleving, niet als een element dat die samenleving mede vormt en de mogelijkheid schenkt tot reflectie.

Ik kom hier nog op terug, maar ga eerst nog even verder met het plaatselijk nieuws: Een Nederlandse theaterdirecteur is deze week door de rechter vrijgesproken van een beschuldiging van ongewenste intimiteiten jegens enkele vrouwelijke medewerkers. De rechter begreep kennelijk zijn verweer, dat luidde: “Ik ben nu eenmaal een joviale man die snel lichamelijk wordt.”

Ik lever hierop geen kommentaar, maar meld u als laatste gemengd bericht, dat deze week, waarin Nederland voor het eerst een gezelschap ministers en staatssecretarissen heeft gekregen dat voor een derde deel uit vrouwren bestaat, tevens voor het eerst bij een man een penisverlengende operatie is uitgevoerd, en u mag zelf uitmaken of tussen deze beide zaken een verband te leggen is.

En dat laatste brengt mij bij het onderwerp waar ik het over wilde hebben, toen ik voor deze gelegenheid werd uitgenodigd: ik had graag willen spreken over de verhouding tussen theater en werkelijkheid, maar denkend daarover verloor ik de moed en de helderheid. Hèt theater bestaat niet, of misschien moet ik zeggen: niet meer, en dè werkelijkheid heeft nooit bestaan, alleen heeft het een tijd geduurd, voor dat besef de samenleving zo wezenlijk doordesemde als nu het geval is.

De werkelijkheid is een produkt, onderhevig aan marktmechanismen. Het wordt de consument via uitgekiende marketingtechnieken in hapklare brokken door de strot geduwd. Ieder segment van de samenleving zijn eigen versie, van goedkoop tot zeer duur, geavanceerd vormgegeven, of conservatief, maar altijd gestroomlijnd in de windtunnel voor een minimum aan frictie en maximaal rendement. Klantenbinding geschiedt door verslaving aan kicks en het op afstand houden van als bedreigend ervaren emoties. Virtual reality is the best reality.

Vermoordt O.J. Simpson zijn vrouw? Al wisten wij voordien amper van het bestaan van de man, wij volgen worldwide de directe tv-beelden van de woeste achtervolging die leidt tot zijn arrestatie. Het proces tegen Lorena Bobbitt, de lotgevallen van Michael Jackson, hét verdriet van Fabiola, het misbruik van Jolanda – ze zijn alleen aan te zien voor wie zich grondig heeft ontdaan van het besef dat het hier om de realiteit van individuen gaat. Binnenkort zullen wij per satelliet toegang hebben tot zevenhonderdvijftig kanalen – zevenhonderdvijftig verschillende verdovende middelen, met een geheime consensus waar van moment tot moment het verschuivende centrum van de wereld is: dé crisis, dé ramp, wie de helden zijn en wie de boeven en dat zullen we dan ‘global culture’ noemen.

Het is een beschaving van middelen zonder inhoudelijke doelen, of misschien zeg ik dat niet goed. Er is wel degelijk een doel: het op afstand houden van ongemakkelijke emoties, van confrontaties met machteloosheid, angst, schuld, verantwoordelijkheid, lijden, de uiteenzetting met de ultieme waarheid dat niets blijft zoals het is, dat alles verandert, vergaat en dat wij geboren worden om te sterven.

En dat is van oudsher het gebied waarmee het theater zich uiteenzet. Door angst, meeleven en meelijden met het lot van toneelfiguren wie niets menselijks vreemd is en die dat vreselijk voor hun kiezen krijgen, een bepaalde opluchting voelen, een besef dat je niet onterecht je plek op deze wereld inneemt; dat maakt, volgens Aristoteles, en hij formuleerde dit bijna 2400 jaar geleden, de tragedie tot de hoogste van alle kunsten.

Over het theater van de aanstormende ‘global culture’ kan ik hier beter zwijgen, omdat ik inderdaad nauwelijks kan spreken over op vijf continenten identiek geproduceerde en uitgevoerde musicals.

Maar over dit Theaterfestival kan ik spreken. Het wenst zich geen theater van de verdoving, het wenst wel degelijk een uiteenzetting met de levensvragen, maar het ontkomt niet aan zijn eigen vorm van consumentisme. Een teken aan de wand is dat dit Theaterfestival gesponsord kan wórden, terwijl het notoir moeilijk is om sponsors voor theater te vinden. Muziek, ballet, je wordt er als publiek zelden geconfronteerd met morele dilemma’s, onprettige identificatiemogelijkheden, en controversiële stellingnames, en dan verloopt een avondje met zakenrelaties waarbij het gesponsorde kunstgenot de toegevoegde waarde vertegenwoordigt, wel zo gesmeerd.

In dit Festival van de tien uitverkoren ‘belangwekkendste’ voorstellingen – en weer hoop ik dat u mijn aanhalingstekens kunt horen – zijn er zes van Nederlandse makelij. Ik maak het onderscheid tussen Nederlandse en Vlaamse voorstellingen alleen, omdat ik geen inzicht heb in het aantal voorstellingen dat in Vlaanderen wordt uitgebracht. Maar de zes Nederlandse zijn uitverkoren uit een jaarlijks aanbod van ongeveer negenhonderd theatervoorstellingen. Dat is veel minder dan één procent, je kunt niet eens met recht van het topje van de ijsberg spreken. De jury vermeldt niet hoeveel voorstellingen zij heeft gezien, wel dat haar keuze veelal gaat om theatermakers die arrivé zijn, al zegt de jury dat mooier: “die hun handschrift ontwikkeld en hun vorm gevonden hebben.” Regisseur Peter Sellars omschreef festivals eens als supermarkt, als “the last gasp of the imperialist’s daydream” en dat lijkt me in dit verband voor elk jurylid een zin om op de spiegel te plakken.

Nog hebben en grijpen theatermakers de kans om hun doodsangst en doodsdrift onder ogen te zien en dat noem ik: de confrontatie met de werkelijkheid – met de werkelijkheid. Dat kan gaan via voorstellingen die sneller zappen dan de gemiddelde kijker met satelliet-televisie, via intense concentratie op een tekst die royaal voor onze jaartelling geschreven werd en via alles ertussen in. Het kan theater zijn in een negentiende-eeuwse tempel die de bourgeoisie ter bevestiging van de eigen way of life oprichtte, waar nu alleen geschreeuwd en met water gesmeten wordt, of in een brok industriële archeologie, waar alle tradities van de retorica welluidend worden benut, en op alle andere plekken.

Het theater kan grenssituaties creëren, waarin een buiten-theatrale werkelijkheid zo snerpend en pijnlijk aanwezig is, dat je niet meer weet of je ernaar kunt en wilt kijken, zoals in de laatste voorstellingen van acteur Ron Vawter, die stervende was aan aids.

Dat is het theater dat door de maatschappij waarin het zich beweegt niet gereduceerd mag worden tot decoratie, tot een louter zakelijke transactie tussen producent en consument. Een verantwoordelijke overheid moet weten dat in de kunst in laatste instantie de vragen waar het werkelijk om gaat niet te beantwoorden zijn, en daar zelfbewust voor durven kiezen.

Ik wens u een controversieel, opwindend en verontrustend Festival.